Wat betekent dit voor scholen?
Wat zijn de verwachte voordelen, nadelen en randvoorwaarden?
De door schoolbesturen meest genoemde voor- en nadelen, plus de voorwaarden die zij van belang achten, staan hieronder opgesomd (landelijk draagvlakonderzoek - Ministerie van OCW, 2012):
Voordelen
Kortere beslissingslijnen, grotere autonomie, al het onderhoud in één hand, optimalisering onderhoud, betere planning en financiering.
Nadelen
Financiële risico’s, meer uitvoeringslast, onvoldoende kennis.
Randvoorwaarden, benoemd door schoolbesturen
Overgangsregeling op basis van de leeftijd van gebouwen, vastleggen van afspraken over eventuele onvoorziene kosten, budget voor echte knelpunten, continuering van afspraken met gemeentebesturen, beleidsmatige ondersteuning.
Wat betekent de wetswijziging voor schoolbesturen?
De nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling betekent dat schoolbesturen:
- zelf (en sneller) kunnen beslissen hoe en wanneer het (groot) onderhoud wordt uitgevoerd;
- zelf verantwoordelijk worden voor het onderhoud aan hun schoolgebouwen en hierin zelf prioriteiten kunnen stellen;
- de beschikking krijgen over het budget voor het buitenonderhoud dat het Rijk aan gemeenten verstrekt.
Welke vragen roept dat op?
Als gevolg hiervan zullen veel schoolbesturen zichzelf de volgende vragen stellen:
- Hoe staat het met de kwaliteit van mijn schoolgebouw(en)? (nulsituatie)
- Wat staat mij ten aanzien van het (groot) onderhoud te wachten? (risico’s)
- Leidt het eigentijds lesgeven tot wijzigingen in de schoolgebouwen?
- Welke informatie heb ik nodig om te beslissen welk deel van de financiering wordt gebruikt voor salarissen, het onderwijs (zoals leermethodes) en het onderhoud?
Hoe gaat dat in de tussentijd?
Op korte termijn wil het schoolbestuur wellicht weten of er mogelijkheden zijn om in 2014 bekostiging van de gemeente te krijgen voor onderhoud dat ook later kan worden uitgevoerd, maar dan voor rekening van het schoolbestuur is.
Omdat niet zeker is dat de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling op 1 januari 2015 van kracht wordt, kunnen schoolbesturen ook in 2014 nog bij de gemeente een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor het bekostigen van onderhoud voor het jaar 2015. Die aanvraag kan tot 1 februari 2014 worden ingediend.
Als de definitieve invoeringsdatum inderdaad 1 januari 2015 wordt, is in de wet opgenomen dat de voor het jaar 2015 ingediende aanvragen van rechtswege vervallen. Wordt de wetswijziging later van kracht, dan nemen de gemeenten de aanvragen voor 2015 ‘gewoon’ in behandeling. Dit betekent dat de schoolbesturen deze laatste kans kunnen benutten om bekostiging te vragen voor een ingreep die ook later zou kunnen worden gedaan, maar dan voor rekening van de schoolbesturen zelf komt.
Hoe werkt het straks met een meerjarenonderhoudsplan?
Wat betreft het meerjarenonderhoudsplan (MOP) verandert er niets. Net als nu zijn scholen verantwoordelijk voor het onderhoud van schoolgebouwen. Nu kunnen scholen voor het buitenonderhoud een financiële vergoeding vragen aan de gemeente, straks hoeft dat niet meer. Wanneer de gemeente een MOP heeft laten maken kunnen scholen hier gebruik van maken. Is een dergelijk plan niet voorhanden, dan is het advies er één op te (laten) stellen. Het plan laat zien wat er op scholen af gaat komen en welke maatregelen men moet gaan nemen. In het MOP staat welk onderhoud de komende 5 à 10 jaar nodig is, met een bijbehorende kostenraming.
Hoeveel tijd gaat deze overheveling scholen kosten?
De overheveling bespaart tijd. Scholen hebben ten aanzien van het onderhoud dezelfde taken als voorheen, maar omdat zij nu ook de verantwoordelijkheid dragen hoeft men niet meer vooraf toestemming te vragen voor de te nemen stappen. Schoolbestuurders spreken over een trage en bureaucratische gang van zaken bij gemeenten als zij toestemming vragen. De lange procedure met de gemeente wordt uit het onderhoudstraject geknipt. De winst is vooral een korter besluitvormingstraject en een betere afstemming van de werkzaamheden.
Wat gaat in ieder geval niet gebeuren?
Geen nulmeting
Volgens de PO-raad komt er geen nulmeting. Ten eerste is dit kostbaar omdat voor een gelijke uitgangspositie dit voor alle gebouwen (10.000!) zal moeten worden uitgevoerd. Een nulmeting van alle schoolgebouwen voor het primair onderwijs in Nederland zou al snel plus minus 20 miljoen euro kosten. Ten tweede is een nulmeting omslachtig, doorgaans beschikt de gemeente over een meerjarenonderhoudsplan dat voldoende inzicht geeft in de staat van een gebouw.
Geen afrekening met gemeenten
Ook komt er geen afrekening met de gemeentebesturen. Dit is juridisch onmogelijk. De middelen die een gemeente ontvangt van de overheid, zijn via een algemene uitkering (te vergelijken met de lumpsum in het onderwijs) in het Gemeentefonds toegekend. Een afrekening zou een achteraf oormerken van de gelden in het Gemeentefonds inhouden. Bovendien is het praktisch onmogelijk. Er zou teruggerekend moeten worden tot 1996, het moment van invoering van de huidige huisvestingsregelingen, om te bepalen hoeveel geld er voor onderwijs bestemd was. Vervolgens is het dan nog onmogelijk vast te stellen welk deel van dit bedrag eigenlijk bedoeld was voor het onderhoud van de scholen. Verder zou een afrekening betekenen dat er ook veel schoolbesturen geld terug moeten betalen aan hun gemeente. Waar de ene gemeente namelijk veel te weinig aan het buitenonderhoud van schoolgebouwen in het primair onderwijs heeft uitgegeven, heeft een andere hier heel veel extra in geïnvesteerd.
Wat houdt de overgangsregeling in?
In twee gevallen is er sprake van een overgangsregeling. Van alle bevoegde gezagsorganen wordt wel verwacht dat zij op basis van een meerjarenbegroting hun uitgaven aan onderhoud als onderdeel van hun totale uitgaven zien. Bevoegde gezagsorganen bezien hoe zij uitgaven aan bijvoorbeeld het schoolgebouw, personeel, opleidingen en leermiddelen inzetten ten behoeve van de onderwijskwaliteit. De overheveling gaat bovendien uit van het idee van een onderhoudscyclus waarbij alle scholen vroeg of laat geconfronteerd worden met grotere uitgaven.
Kleine scholen
Voor kleinere besturen geldt dat zij beperktere vereveningsmogelijkheden hebben wanneer zij geconfronteerd worden met uitgaven voor onderhoud. Zo kan de verevening in het geval van een éénpitter uiteraard niet plaatsvinden tussen scholen. Om tegemoet te komen aan kleinere besturen die op het moment van de overheveling geconfronteerd kunnen worden met grote uitgaven is een overgangsregeling ingericht. Het kabinet verwacht dat met deze overgangsregeling voldoende zekerheid wordt gecreëerd voor alle bevoegde gezagsorganen om deze nieuwe taak uit te voeren.
Overige scholen
Naast kleine scholen zijn er bevoegde gezagsorganen die ondanks de overgangsregeling niet kunnen voorzien in de kosten van het uitvoeren van noodzakelijk onderhoud. De 'Nota van wijziging rond aanpassingen onderwijshuisvesting van gemeente naar school' geeft daar meer duidelijkheid over:
'Deze nota van wijziging maakt de wettelijke grondslag van de overgangsregeling het mogelijk om bevoegde gezagsorganen met een bepaald percentage oude en daarmee onderhoudsgevoelige gebouwen tegemoet te komen, zodat zij in staat worden gesteld om het onderhoud adequaat vorm te geven in de periode volgend op de overheveling. Ook voor deze groep schoolbesturen geldt dat zij, door het grote aandeel oude (en daarmee onderhoudsgevoelige) gebouwen, beperkte vereveningsmogelijkheden hebben. Zij krijgen via de overgangsregeling tijdelijk aanvullende bekostiging om urgente onderhoudstaken uit te voeren waarvoor het bevoegd gezag nog niet heeft kunnen reserveren. Op de langere termijn moet de bekostigingssystematiek van de lumpsum voldoende zijn.'
Rondom deze regelingen bestaat nog wel wat onduidelijkheid, namelijk:
- Wat is een klein schoolbestuur?
- Wat zijn oudere gebouwen?
- Wat is de aanvullende bekostiging?
- Waar komt het budget voor de aanvullende bekostiging vandaan?
- Wat is de kwaliteit van de huidige onderwijsgebouwen?