Jonge tienermoeders en hun kinderen moet je bij elkaar houden. Dat is de conclusie van een onderzoeksrapport dat de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) in samenwerking met het expertisecentrum voor Jeugd, samenleving en opvoeding (JSO) vanmiddag presenteert. De instanties pleiten voor uitbreiding van het aantal opvangplekken in zware residentiële settings en meer ruimte voor gastgezinnen en woonbegeleiding. Daarvoor moet de regelgeving worden aangepast. Pleegkinderenwet Praktische hulp
In de huidige opvangsituatie lopen de instanties tegen beperkingen aan, zegt Bea Sonneveld van het VBOK. 'Sinds de jaren '80 wordt de opvang van kinderen van tienermoeders met pleeggezinnen geregeld. De Pleegkinderenwet (PKW) stelt dat het opvanggezin eindverantwoordelijk is voor het kind, ook juridisch. Dat gaat allemaal prima in een ongecompliceerde situatie binnen een vrijwillig kader. En als er gevaar is, ligt het natuurlijk ook anders. Maar als je de moeder uiteindelijk verantwoordelijkheid voor haar eigen kind wilt leren, zit je met een hiaat in de wet.'
Jonge moeders, blijkt uit het rapport, hebben met name behoefte aan praktische hulp rond thema's als huisvesting en financiën. Ook hechting en persoonlijke ontwikkeling zijn belangrijk. In een omgeving waar ruimte is voor die onderwerpen, kan een moeder haar baby leren verzorgen en opvoeden. Niet alleen de jonge moeders geven aan behoefte te hebben aan zo'n gezinsopvang, ook de opvanginstanties en de pleeg- en gastgezinnen.
Structurele oplossingen
Het VBOK-huis in Gouda vangt jaarlijks twintig jonge moeders met hun kind op, maar krijgt zo'n vijftig aanvragen. 'We zoeken nu vaak ad hoc oplossingen, en dat is ingewikkeld', zegt Bea Sonneveld. 'We moeten op zoek naar structurele mogelijkheden voor gezinsopvang. Zodat moeder en kind minstens negen maanden bij elkaar kunnen zijn om zich aan elkaar te hechten.'
Reactie toevoegen